Nederlands   English  
DE BISSCHOPPELIJKE JUBILEUM SYNODE VAN DE RUSSISCH-ORTHODOXE KERK
DE BISSCHOPPELIJKE JUBILEUM SYNODE

VAN DE RUSSISCH-ORTHODOXE KERK


13-16 augustus, 2000, Moskou

DE GRONDSLAGEN VAN HET MAATSCHAPPELIJK CONCEPT
VAN DE RUSSISCH-ORTHODOXE KERK




Vertaling: Vader Этот e-mail адрес защищен от спам-ботов, для его просмотра у Вас должен быть включен Javascript



II. Kerk en natie

II. 1. Het Oudtestamentische volk van Israël was het prototype van het volk Gods - de Nieuwtestamentische Kerk van Christus. De verlossende daad van Christus, onze Redder, betekende de aanvang van het bestaan van de Kerk als een nieuwe mensheid, het spirituele nageslacht van onze voorvader Abraham. Door Zijn Bloed heeft Christus "hen voor God gekocht uit elke stam en taal en volk en natie" (Openb. 5:9). De Kerk is door haar eigen natuur universeel en daardoor supranationaal. In de Kerk "is er geen onderscheid tussen Jood en Griek" (Rom. 10:12).Net zoals God niet de God van de Joden alleen is, maar ook van de heidenen (Rom. 3:29), zo maakt de Kerk ook geen onderscheid op grond van nationaliteit of klasse: in haar "is geen onderscheid tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is Christus" (Kol. 3:11).

In de hedendaagse wereld wordt het begrip "natie" gebruikt in twee betekenissen: als een etnische gemeenschap en als een verzameling van onderdanen van een bepaalde staat. De relaties tussen Kerk en natie moeten dan ook gezien worden in de context van beide betekenissen.

In het Oude Testament worden de termen 'am en goy gebruikt om een "volk" aan te duiden. In de Hebreeuwse Bijbel wordt aan beide termen een duidelijke concrete betekenis gegeven, met de eerste term wordt Gods uitverkoren volk van Israël aangeduid, met de tweede term in zijn meervoudsvorm goyim worden de heidenen bedoeld. In de Griekse Bijbel (de Septuagint) wordt de eerste term vertaald als laos (volk) of demos (een natie als politieke entiteit), terwijl de tweede term vertaald wordt als ethnos (natie, in het meervoud ethne, dat "heidenen" betekent).

Gods uitverkoren volk van Israël wordt in de Oudtestamentische boeken, die op de een of andere wijze betrekking hebben op de historie van Israël, altijd tegenover de andere volkeren geplaatst. Het volk van Israël was niet gekozen omdat het andere volkeren in aantal of iets anders overtrof, maar omdat God het had gekozen en het liefhad (Deut. 7:6-8). De notie van een door God gekozen volk was in het Oude Testament een religieuze besef. Het gevoel een nationale gemeenschap te zijn, zo karakteristiek voor de zonen van Israël, vond zijn wortels in het besef van een eenheid met God, uitgedrukt in een verbond, dat door hun vaderen met de Heer was gesloten. Het volk van Israël werd het volk van God, wiens roeping het was het geloof in de ene ware God te bewaren en te getuigen van dit geloof tegenover andere volkeren, opdat door Israël de Godmens Jezus Christus, de Verlosser van alle mensen, in de wereld geopenbaard kon worden.

Behalve het feit dat zij één religie deelden, werd de eenheid van de Israëlieten versterkt door hun etnische en linguïstische gemeenschappelijkheid en hun geworteld zijn in een bepaald land, hun vaderland.

De etnische gemeenschap van de Israëlieten vond zijn oorsprong in de afkomst van één voorvader , Abraham. "Wij hebben Abraham tot Vader" (Mt. 3:9; Luk. 3:8), zeiden de oude Joden wanneer zij wilden benadrukken dat zij tot het nageslacht behoorden van diegene, die God had gezegend om de "vader van vele volkeren" te worden (Gen. 17:5). Groot belang werd er gehecht aan het bewaren van de zuiverheid van de bloedverwantschap: huwelijken met vreemdelingen werden niet toegestaan omdat in deze huwelijken "het heilige zaad" vermengd werd met "de volkeren van die landen" (Ezra 9:2).

God gaf aan de Israëlieten het Beloofde Land om in te leven. Nadat zij uit Egypte waren gekomen, vertrokken ze naar Kanaдn, het land van hun voorvaderen, en veroverden het volgens de wil van God. Sindsdien werd het land Kanaдn het land van Israël, terwijl de hoofdstad, Jerusalem, het voornaamste religieuze en politieke centrum werd van Gods uitverkoren volk. Het volk van Israël sprak één taal, die niet slechts fungeerde als omgangstaal, maar ook als de taal van het gebed. Bovendien was het Hebreeuws de taal van de Openbaring, aangezien God Zelf deze taal sprak tegen het volk van Israël. In de tijd vóór de komt van Christus, toen de inwoners van Judea Aramees spraken, was het Grieks verheven tot de officiële nationale taal, terwijl het Hebreeuws de functie bleef vervullen van liturgische taal, die gebruikt werd tijdens de eredienst in de tempel.

Terwijl de Kerk universeel is van nature, is zij tegelijkertijd één organisme, één lichaam (1Kor. 12:12). Zij is de gemeenschap van de kinderen Gods, "een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom… ééns niet Zijn volk, nu echter Gods volk, ééns zonder ontferming, nu in Zijn ontferming aangenomen" (1Petr. 2:9-10). De eenheid van dit nieuwe volk wordt niet bepaald door zijn etnische, culturele of taalkundige eenheid, maar door zijn gemeenschappelijke geloof in Christus en de Doop. Het nieuwe volk Gods "heeft hier geen blijvende stad, maar zoekt de toekomstige" (Hebr. 13:14). Het spirituele vaderland van alle Christenen is niet het aardse Jerusalem maar het "Hemelse Jerusalem" (Gal. 4:26). Het evangelie van Christus wordt niet gepredikt in een sacrale taal, die slechts begrepen wordt door één volk, maar in alle "tongen" (Hand. 2:3-11). Het evangelie wordt niet verkondigd aan één uitverkoren volk, die het ware geloof moet bewaren, maar zodanig dat "in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is de Heer, tot eer van God, de Vader!" (Fil. 2:10-11).

II. 2. Het universele karakter van de Kerk impliceert echter niet dat de Christenen geen recht zouden hebben op een nationale identiteit en een nationale cultuur. Integendeel, de Kerk verenigt in zichzelf het universele en het nationale. Daarom bestaat de Kerk, hoewel zij universeel is, uit vele autocefale nationale Kerken. Orthodoxe Christenen mogen, hoewel zij onderdanen zijn van het hemelse vaderland, nooit hun eigen aardse vaderland uit het oog verliezen. De Heer Jezus Christus Zelf, de Heilige Stichter van de Kerk, had hier geen plaats om het hoofd neer te leggen (Mt. 8:20) en Hij benadrukte dat de leer die Hij verkondigde niet lokaal of nationaal van aard was: "de ure komt dat gij nóch op deze berg, nóch te Jerusalem de Vader zult aanbidden" (Joh. 4:21). Maar toch identificeerde Hij Zich met het volk waartoe Hij behoorde door Zijn geboorte. Toen Hij tot de Samaritaanse vrouw sprak, benadrukte Hij het feit dat Hij tot het Joodse volk behoorde: "Gij aanbidt , wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten, want het heil is uit de Joden" (Joh. 4:22). Jezus was een loyaal onderdaan van het Romeinse Rijk en betaalde zijn belasting aan de Keizer (Mt. 22:16-21). De heilige Paulus, die in zijn brieven het supranationale karakter van de Kerk van Christus onderwees, vergat niet dat hij door geboorte "een Hebreeër uit de Hebreeën" (Fil. 3:5) was, en een Romein door burgerrecht (Hand. 22:25-29).

De culturele verschillen van de specifieke volkeren vinden hun uitdrukking in de liturgische en andere kerkelijke kunstuitingen, met name in de bijzonderheden van een Christelijke manier van leven. Dit alles schept nationale Christelijke culturen.

Onder de heiligen die door de Orthodoxe Kerk worden vereerd, zijn er velen die beroemd werden door de liefde voor hun aardse vaderland en hun trouw daaraan. Russische hagiografische bronnen prijzen de Heilige Vorst Michaël van Tver, die "zijn leven voor het vaderland gaf" en vergelijken zijn martelaarschap met die van de Heilige Protomartelaar Dimitrius van Thessaloniki: "De vaderlandminnende heilige zei over zijn geboortestad Thessaloniki: 'O Heer, wanneer u deze stad verwoest, zal ik tezamen met haar ten onder gaan, maar wanneer U haar redt, dan zal ook ik gered worden'".

In alle tijden heeft de Kerk haar kinderen opgeroepen hun aardse vaderland lief te hebben en hun levens niet te sparen om het te redden wanneer het in gevaar was. De Russische Kerk heeft bij diverse gelegenheden het volk de zegen gegeven om deel te nemen aan bevrijdingsoorlogen. Zo gaf in 1380 de eerbiedwaardige Sergius, abt en wonderdoener van Radonezj de zegen aan de Russische troepen, die onder leiding van de heilige vorst Dimitri Donskój ten strijde trokken tegen de Tartaars-Mongoolse invallers. In 1612 gaf de heilige Hermogen, Patriarch van Moskou en geheel Rusland, zijn zegen aan de verzamelde Russische troepen in hun strijd tegen de Poolse invallers. In 1813, tijdens de oorlog tegen het Franse leger, sprak de heilige Filaret van Moskou tot zijn kudde: "Als jullie de dood voor de eer en de vrijheid van het vaderland trachten te ontlopen, zullen jullie sterven als criminelen of slaven; sterf voor het geloof en het vaderland en jullie zullen het eeuwige leven beërven en een kroon ontvangen in de hemel".

De heilige gerechte Johannes van Kronstadt schreef het volgende over de liefde voor iemands aardse vaderland: "Hebt uw aardse geboorteland lief... het heeft u grootgebracht, onderscheiden, geëerd en u in alles voorzien; maar bewaar ook een speciale liefde voor het hemels vaderland... dat vaderland is onvergelijkelijk kostbaarder dan het aardse, want het is heilig, rechtvaardig en onvergankelijk. Het kostbaar bloed van Gods Zoon heeft dat vaderland voor u verkregen. Maar om een onderdaan te zijn van dat vaderland, moet u zijn wetten liefhebben en respecteren, net zoals u verplicht bent de wetten van uw aardse vaderland te respecteren".

II. 3. Christelijk patriottisme kan zich zowel met betrekking tot een natie als etnische gemeenschap manifesteren, als tot een natie in de zin van een gemeenschap van onderdanen. De Orthodoxe Christen is geroepen zijn vaderland lief te hebben, zowel in zijn territoriale dimensie als in de bloedverwantschap van al zijn broeders, verspreid over heel de wereld. Deze liefde is één van de manieren om Gods gebod van de liefde tot de naaste vervullen, die ook de liefde tot de bloedverwanten en de liefde tot de volks- en landgenoten behelst.

Het patriottisme van de Orthodoxe Christen moet een actief patriottisme zijn. Het komt tot uitdrukking in de verdediging van het vaderland tegen de vijand, in het doen van goede werken en in het zorgdragen voor een goede organisatie van het leven van de burgers door o.a. participatie in de taken van de overheid. De Christen is geroepen om de nationale cultuur en het zelfbewustzijn van het volk te bewaren en te ontwikkelen.

Wanneer een natie, zowel in burgerlijke als in etnische zin, geheel of overwegend een puur Orthodoxe gemeenschap vertegenwoordigt, dan kan zij in zekere zin als een uniforme geloofsgemeenschap beschouwd worden - een Orthodoxe natie.

II. 4. Tegelijkertijd echter kunnen nationale sentimenten bepaalde verwerpelijke verschijnselen tot gevolg hebben, zoals een agressief nationalisme, vreemdelingenhaat, nationale exclusiviteit en interetnische vijandschap. In hun extreme vormen leiden deze verschijnselen dikwijls tot de beperking van de rechten van individuen en volkeren, tot oorlogen en andere manifestaties van geweld.

Het is in strijd met de Orthodoxe ethiek om landen en volkeren onder te verdelen in goede en slechte en om etnische of burgerlijke groepen te discrimineren. Nog meer in strijd met de Orthodoxie is de leer die de natie in de plaats van God stelt of die het geloof reduceert tot één van de aspecten van het nationale zelfbewustzijn.

In de bestrijding van deze verwerpelijke verschijnselen, volvoert de Orthodoxe Kerk haar missie van verzoening tussen vijandelijke naties en hun vertegenwoordigers. Aldus identificeert de Kerk zich niet met één van de partijen in een interetnisch conflict, behalve in die gevallen waar één van de partijen een duidelijke agressie ten toon spreidt of onrechtvaardig handelt.







I. Fundamentele theologische uitgangspunten
II. Kerk en natie
III. Kerk en staat
IV. Christelijke ethiek en het wereldlijk recht
V. Kerk en politiek
VI. De arbeid en zijn vruchten
VII. Eigendom
VIII. Oorlog en vrede
IX. Criminaliteit, straf, moreel herstel
X. Vragen betreffende de persoonlijke, familiaire en maatschappelijke zedelijkheid
XI. Persoonlijk en maatschappelijk welzijn
XII. Problemen met betrekking tot de bio-ethiek
XIII. De Kerk en de ecologische problematiek
XIV. Wereldlijke wetenschap, cultuur en opvoeding
XV. Kerk en massamedia
XVI. Internationale betrekkingen
XVII. Het probleem van de globalisering en de secularisatie




 
<< Первая < Предыдущая 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Следующая > Последняя >>

Страница 3 из 13
Разместите
наш баннер
на своем сайте!

ХРАМ СВ. БЛАГОВЕРНОГО ВЕЛИКОГО КНЯЗЯ АЛЕКСАНДРА НЕВСКОГО - ROTTERDAM

Код баннера
смотрите здесь


Паломническая служба для инвалидов



«Сестры» — Ново-Тихвинский женский монастырь



Ðåéòèíã@Mail.ru

Rambler's Top100

Православный каталог